Publicatie persoonsgegevens AP-medewerkers onrechtmatig
Een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2019:15161) is opnieuw onder de aandacht gebracht vanwege haar blijvende relevantie. De rechter oordeelde dat het publiceren van persoonsgegevens, waaronder namen en foto’s, van medewerkers van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een onrechtmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer vormt. Deze medewerkers zijn niet-publieke personen, en het publiceren van dergelijke gegevens is niet gerechtvaardigd wanneer dit geen legitiem doel dient en een onevenredige inbreuk vormt op hun privacy.
Van campinggeschil naar privacyzaak
De zaak draaide om gedaagde, de zoon van de eigenaar van camping, die sinds januari 2017 online publicaties plaatste over de ontruiming van de camping en aanverwante kwesties. In 2018 diende zijn vader een klacht in bij de Autoriteit Persoonsgegevens tegen het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) wegens vermeende onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De AP besloot de klacht niet verder te behandelen, omdat onvoldoende bewijs bestond voor een schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
In april en mei 2019 publiceerde gedaagde artikelen waarin hij stelde dat de AP en het RIEC de AVG schonden. Naar aanleiding daarvan heeft de AP gedaagde gesommeerd om persoonsgegevens van AP-medewerkers uit deze gepubliceerde artikelen te verwijderen. Dit leidde tot een handhavingstraject met mogelijke boetes. Op 29 oktober 2019 werd een gerectificeerde versie van het eerste artikel gepubliceerd, waarin fouten werden hersteld en de betrokkenheid van AP-medewerkers werd beschreven, inclusief hun eerdere werk bij organisaties die de AVG mogelijk overtraden.
Vordering van de AP
De AP vordert van gedaagde dat deze binnen 24 uur de artikelen op de website verwijderd, voor zover de namen, foto’s en hyperlinks zijn opgenomen die betrekking hebben op de medewerkers van de AP. Hiertoe stelt de AP dat gedaagde in zijn artikelen de individuele AP-medewerkers onterecht centraal stelt, met naam, foto en ongegronde, ernstige suggesties. Dit is volgende de AP schadelijk voor deze niet-publieke personen en wordt derhalve als onrechtmatig beschouwd.
Afweging door de rechtbank
De Haagsche voorzieningenrechter beredeneerd dat de Hoge Raad heeft vastgesteld dat een werkgever, zoals de AP, bevoegd is om vorderingen in te stellen ter bescherming van de belangen van (oud-)werknemers die geschaad worden door publicaties. Hierdoor is er in deze zaak sprake van een botsing tussen het recht op eerbiediging van de eer en goede naam (artikel 8 EVRM) van AP-medewerkers en het recht op vrije meningsuiting van gedaagde (artikel 7 Grondwet, artikel 10 EVRM).
Oordeel van de rechter
De voorzieningenrechter concludeert dat gedaagde misstanden bij de AP tracht aan te kaarten, maar dat de publicaties onterecht individuele AP-medewerkers belasten zonder gerechtvaardigde redenen. Als niet-publieke personen hebben zij recht op privacy. Het aanhalen van hun namen en beelden vormt een onrechtmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. De rechter beveelt gedaagde om de namen en de beelden van betrokken AP-medewerkers te verwijderen en bevestigt dat verwijdering van specifieke passages gedeeltelijk niet nodig is, mits de misstanden in geanonimiseerde vorm aan de orde worden gesteld.
Tevens wordt gedaagde onderworpen aan een dwangsom om naleving van de beslissing te waarborgen, aangezien eerder is gebleken dat hij artikelen blijft aanvullen met informatie over AP-medewerkers na waarschuwingen van de AP.